woensdag 22 augustus 2012

Gevangen.. het verhaal van een asielzoeker

Mavuto schreeuwt van ontzetting. Nee! Dit kan niet waar zijn! Plotseling zijn daar de soldaten van het rebellenleger. Ze beginnen in het wilde weg te schieten. Links valt zijn vriend. Dood? Nee, dat mag niet! Plotseling komt er een soldaat op hém af. In een reflex duikt hij weg, maar de soldaat is sneller. Hij ziet nog net dat zijn moeder zo hard op haar hoofd geslagen wordt, dat ze bewegingloos op de grond blijft liggen. Dan heft de soldaat zijn geweer boven zijn hoofd op, klaar om toe te slaan. 'Nee!! Ik wil niet dood!' Badend in het zweet wordt Mavuto wakker. Hij trilt over zijn hele lichaam. Zoals bijna elke nacht droomt hij dat de soldaten zijn dorp plunderen. Telkens herhaalt de droom zich, en telkens lijkt het net echt. Het is geen wonder dat deze jonge asielzoeker nachtmerries heeft. Hij heeft ontzettend veel meegemaakt. Mavuto is geboren en opgegroeid in een klein dorpje. Daar woonde hij tot die verschrikkelijke dag dat de soldaten van een rebellengroep zijn dorpje uitmoordden en platbrandden. Het was een wraakactie. Er was al eeuwenlang ruzie in zijn geboorteland. Het rebellenleger ruimde alle tegenstanders uit de weg. Mannen, vrouwen, kinderen, iedereen werd vermoord. Omdat hij na zo'n droom toch niet meer kan slapen, gaat Mavuto naar buiten, om een luchtje te scheppen. Hij gaat even naar het toilet en maakt een praatje met de bewaker die deze nacht toezicht moet houden, Peter. De man kent hem inmiddels, omdat hij de meeste nachten een praatje komt maken met de dienstdoende bewaker. Wat moet je anders doen als je toch niet kunt slapen? Peter heeft zich al vaker afgevraagd waarom dit jonge asielzoekertje 's nachts altijd op was. Voorzichtig vraagt hij ernaar. Mavuto draait er eerst een beetje om heen, maar besluit dan om, voor het eerst sinds hij in Nederland is, zijn verhaal te vertellen: "Het was op een warme, zonovergoten namiddag. De mannen waren al teruggekomen van hun werk in de stad. Alleen de herders waren niet in het dorpje, die waren meestal dagen achtereen weg, om voedsel te zoeken voor de kudde. Als uit het niets kwamen ze opduiken: de soldaten van het gevreesde rebellenleger. Zonder pardon begonnen ze op ons in te slaan. Ik zag hoe mijn moeder kreunend in elkaar zakte, nadat een soldaat haar met de kolf van zijn geweer op haar hoofd sloeg. Er vielen meer dorpsgenoten, sommigen na een wanhopig gevecht. Ze hadden geen schijn van kans. Ik wilde ook wel meevechten, mijn dorp verdedigen, maar het enige wat ik had was een oude pan, die ik juist schoon geschuurd had. En ik was nog te jong om echt te kunnen vechten. Wat kon ik beginnen zonder wapens?" Peter knikt begrijpend. Mavuto gaat verder: "Toen ik zag hoe m'n kleine zusje, net vier jaar oud, koelbloedig werd vermoord, besefte ik dat ze ook mij niet zouden ontzien, al was ik nog maar een kind. In een reflex liet ik me op de grond vallen. Ik deed alsof ik dood was, al begrijp ik nog niet dat ze het trillen van mijn lichaam niet zagen. Ik had geluk. De soldaat die me een trap gaf, was er blijkbaar van overtuigd dat ik niet meer leefde. Toch was het gevaar nog niet geweken, want de soldaten staken alles in brand wat maar even branden wilde. Uiterst voorzichtig schoof ik telkens een klein stukje verder van de hutjes weg. Toch was het vuur sneller, de hitte werd bijna ondragelijk. De hete lucht schroeide mijn keel. Toen ik het echt niet langer uit kon houden, rende ik zo hard mogelijk weg. Het was een wonder dat de soldaten me niet opmerkten. Ik verstopte me zo goed mogelijk achter wat struikjes. Pas toen ik zeker wist dat alle soldaten weg waren, durfde ik terug te komen. Het dorp smeulde nog na, overal lagen lijken. Het was wel duidelijk dat de soldaten alles wat nog enigszins waardevol was, hadden meegenomen. Ik zocht naar overlevenden, maar vond niemand. Iedereen was dood. Ik werd helemaal misselijk toen ik die lijken zag liggen. Ik herkende mijn familie, vrienden en andere dorpsgenoten. Het was vreselijk. Heel vaak zie ik die dode lichamen weer voor me." Weer stopt Mavuto even, dan vervolgt hij met verstikte stem: "Ik kon niets meer voor mijn dorpsgenoten doen, hier kwam alle hulp te laat. Alles was ik kwijt, m'n ouders, m'n zusje, ons hutje, onze moeizaam bij elkaar gespaarde spulletjes, waar vader zo hard voor had gewerkt, en waar moeder zo trots op was.alles hadden de rebellen verwoest of meegenomen. Het enige bruikbare voorwerp dat ik nog vond was een redelijk goede kruik, die even buiten het dorpje achtergelaten was. Die heb ik bij de bron gevuld met water, toen ben ik vertrokken. Ik wilde proberen mijn broer Chitanno te vinden, die met twee andere herders op pad was, om eten te zoeken voor de beesten. Als dat lukte, had ik nog een kans. Anders zou ik vrijwel zeker omkomen. Door honger, uitputting, of doordat de soldaten me zouden vinden. Vooral voor die soldaten was ik doodsbang, nadat ik gezien had waartoe ze in staat waren. Ze zouden geen genade kennen. Na bijna twee dagen zoeken heb ik mijn broer gevonden, en de herders alles verteld. Ze waren verpletterd door het verschrikkelijke bericht. Eerst wilden ze me niet geloven, maar toen we voorzichtig richting het dorp getrokken waren, zagen ze het zelf ook. We waren alles kwijt, we hadden niets meer. En we waren bang. Bang voor de soldaten. Bang dat ook wíj vermoord zouden worden. We besloten te vluchten. Maar waarheen? Eerst zijn we naar het dichtstbijzijnde stadje vertrokken. Daar hebben we de kudde verkocht, en van het geld de hoognodige spullen gekocht, zoals eten en waterkruikjes. Daarna ging het naar de hoofdstad. En toen nog verder, steeds maar verder. Uiteindelijk zijn we via allerlei illegale wegen en transporten aan de noordkust van Afrika terechtgekomen. We moesten ons laatste geld afstaan voor de overtocht naar Nederland. Volgens de man die ons heeft meegenomen, moest daar alles geweldig zijn. Daar was iedereen vrij, daar vochten mensen niet met elkaar, daar woonden alleen steenrijke mensen. Het moest prachtig zijn om daar te wonen." Er klinkt teleurstelling en boosheid in zijn stem, als hij vervolgt: "Nou, zo gemakkelijk ging dat niet. We werden door de politie opgepakt zodra het schip de haven binnenliep, en uiteindelijk zijn we dus in een asielzoekerscentrum terechtgekomen. Het is waar, de mensen hier zijn inderdaad steenrijk, maar ze hadden ons niet verteld dat Nederlanders er helemaal niet op staan te wachten om asielzoekers op te nemen! We wisten niet wat ons overkomen zou toen we naar Nederland vertrokken. We verlangden maar één ding; dat was veiligheid." Als Mavuto uitgesproken is, blijft het een poosje stil. Plotseling loopt de jongen weg van de bewaker. Doordat hij eindelijk alles verteld heeft, komen alle herinneringen weer pijnlijk helder boven. Hij heeft er sterke behoefte aan om even alleen te zijn. Peter blijft in gedachten verzonken zitten. Het verhaal van deze eenvoudige jongen heeft hem diep geraakt. In gedachten verzonken staat Mavuto tegen het gaas geleund. Boven zich ziet hij de sterren en hij waant zich weer terug in zijn vaderland. Daar waren nog meer sterren. Hij denkt terug aan zijn jeugd. Hij woonde in een klein dorpje, waar alles zo z'n rustige gangetje ging. De vaders werkten in de fabriek in de stad, de moeders zorgden voor het huishouden. Ook werkten ze op hun kleine akkertjes buiten het dorp, om wat groente te verbouwen. En dan waren er nog de herders, die op de koeien pasten. Dat waren meestal jongens van een jaar of zestien. Net als zijn broer, Chitanno. Hijzelf was nog maar tien jaar oud, maar hij voelde zich al heel wat, als hij met de oudere jongens van het dorp mee mocht, als ze met de koeien op stap gingen. Hoe vaak had hij er niet van gedroomd zelf een grote kudde te hebben. En hij zou er natuurlijk wel voor zorgen dat zijn beesten goed te eten kregen. Dan werden ze mooi dik, en waren ze veel geld waard. Dan zou hij ze verkopen op de markt, en het geld zou hij aan moeder geven. Dan kon ze daar allerlei mooie spulletjes voor kopen. Wat zou ze blij zijn, en trots op haar grote zoon! Maar ach, zover is het nooit gekomen. Wat kan hij soms verlangen naar het leven in zijn dorp. Maar het dorp bestaat niet meer. Alles is verwoest, platgebrand. Als hij daaraan denkt, springen de tranen opnieuw in zijn ogen. Na die verschrikkelijke dag was een lange periode aangebroken van vluchten, opgejaagd worden, aldoor in angst zitten. En nu, eindelijk, is hij veilig. Hij zit in een asielzoekerscentrum, zoals de Nederlanders dat noemen. Het doet hem denken aan een gevangenenkamp. Een groot terrein met kleine huisjes, waar allerlei soorten mensen wonen. Enkele grotere gebouwen, zoals de kantine en het toiletgebouw. En om dit alles een groot, hoog gaashek. Hij woont hier nu al weer een jaar, en het ziet er niet naar uit dat er snel verandering in zal komen. Vaak, als hij 's nachts weer zo naar gedroomd heeft en niet meer kan slapen, gaat hij naar buiten en loopt tot aan het hek. Verder mag hij niet. Hij is hier veilig, maar niet vrij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten